Afgelopen week hadden we een boerenopstand. Nu heb ik wel wat met de landbouwsector en in het bijzonder de veehouderij. Op de basisschool en het voortgezet onderwijs was ik steevast bevriend met jongens van een boerenbedrijf. Ik had een bijbaantje als hulp bij een veehouder en heb de Middelbare Agrarische School succesvol kunnen afronden. Daarna zestien jaar gewerkt bij een bedrijf dat z’n bestaansrecht helemaal heeft in de sector. Slachtafval, kadavers en allerlei andere dierlijke afvalstoffen worden daar gerecycled.
En nu nog bekijk ik met bovengemiddelde aandacht de boerenbedrijven en weilanden met vee als er een fietstochtje in het buitengebied van Ede wordt gemaakt. Toch sta ik niet helemaal vierkant achter de actie van afgelopen week. Ik ben van mening dat er drastisch zaken moeten veranderen binnen deze bedrijfstak. Maar let wel, ook andere en wellicht nog veel meer vervuilende industrieën (b.v. luchtvaart) moeten mee in de reductie van schadelijke uitstoot waar mens, dier en milieu de dupe van worden.
Het is ook van de gekke (zoals collega Mo in deze column schreef) dat we veelvuldig in de regio Ede veevoer van ver importeren en weer gigantische hoeveelheden vlees exporteren en dat we hier de rommel houden die ons lokale milieu parten speelt. Er is dus gewoonweg een andere manier van boeren nodig i.p.v. de halvering van de veestapel zoals de landelijke D66 onlangs opperde. De beste manier om achter de boeren te gaan staan ligt dan ook in een drastische verandering van ons eigen consumptiepatroon.
In huize Winkel eten we bijvoorbeeld veel minder vlees dan voorheen en vrijwel altijd van biologische afkomst en kopen we ook vaker vis. Dat was in het begin wel eens moeilijk. Sta je in de supermarkt met een kleine verpakking vlees met aandacht voor het dierenwelzijn en het milieu. Verderop ligt een gigantisch pakket, dat ook nog eens stukken goedkoper is, hevig te lonken. Maar consuminderen en bereid zijn extra te betalen is een leerproces. Een weloverwogen keuze waarvan je hoopt dat ook anderen dat gaan doen.
In Ede hebben we ook een paar politieke partijen met een bovengemiddelde affiniteit met de boerenstand. Die steevast een hevig ‘geen kostbare landbouwgrond’ roepen als een andere bestemming (b.v. zonnepanelen) in het geding is. Dat is prima als we diezelfde grond dan ook maar steeds meer gaan gebruiken voor de teelt van rechtstreekse producten voor menselijke consumptie. Productie van vlees is nu eenmaal een zeer inefficiënt en vervuilend proces in de voedselvoorziening. Dus op naar minder en ander soort vlees en meer groenten en fruit.
‘Zonder boeren geen toekomst’ kreeg ik al mee op de MAS. Maar met de huidige gang van zaken is die toekomst wel in het geding. Weg dus met megastallen en terug naar kleinschaligheid. Op naar een lokale afzetmarkt en het sluiten van grenzen voor producten die nog steeds op de oude vervuilende manier tot stand komen. En tenslotte de bereidheid om als consument te willen veranderen en daarvoor ook te willen betalen. Dat offer lijkt wellicht groot maar op de oude voet doorgaan is ook geen optie meer voor onze toekomst.
‘De boer is troef’ zong de band Normaal al in het verleden en dat mag wat mij betreft ook nog wel heel lang zo blijven. Alleen zal het boerenspel anders moeten worden gespeeld als gevolg van nieuwe spelregels. Dat vergt vooral een hogere inzet van u en mij. Maar ik ben er van overtuigd dat het zich uiteindelijk beter zal gaan uitbetalen. Hopelijk wordt dit nieuwe denken ook meer en meer een speerpunt in het beleid van politiek Ede dat zich graag als hoofdrolspeler in het wereldcentrum van het voedsel profileert.