De teerling is geworpen. We hebben bij de gemeentewerf de vereiste uitrusting opgehaald: een grijper, een geel hesje, een set rubberen handschoenen en een stel groene afvalzakken. Vorig jaar ontstond het voornemen. Ik stopte met mijn bijbaan als postbezorger, maar daar moest wel iets anders fysieks voor in de plaats komen.
Toen ik één jaar oud was verhuisde ons gezin van Nieuw Beerta naar Den Haag. Daar trokken we als het even kon qua weer elke woensdag- en zaterdagmiddag naar het strand. Niet naar het strand dat achter de Scheveningse boulevard lag, nee, we gingen naar het stille strand ten zuiden van het ‘poepstation’. Zodra ons gezin daar arriveerde, met fiets en al door het zand ploegend om de tent met toebehoren op de bagagedrager te vervoeren, werd ons plekje gemarkeerd. In die tijd was het opzetten van een tent op het strand toegestaan mits je de vergunning daarvoor aan de tentpiek ophing. De bereden politie kwam soms langs om te controleren of er geen onoorbare dingen gebeurden in de tent. De agenten – meestal een man en een vrouw – bleven te paard zitten. Mijn moeder moest dan de tent voorhang helemaal openhouden zodat de agenten al bukkend de gehele inhoud van de tent konden overzien. Ons plekje werd meestal door mijn oudste broers die als verkenner vooruit werden gestuurd afgepaald. Criteria die hierbij golden waren: niet vlakbij een kuil waar toeristen huisden, niet binnen de vloedlijn, ver van de strandopgang, maar niet te dicht bij de volgende. Was de plek gemarkeerd dan was het de beurt aan mijn moeder. Zij inspecteerde voetje voor voetje en geconcentreerd voorovergebogen de plek op glas, olie en andere gevaarlijke of vieze voorwerpen. Stilzwijgend volgden de gezinsleden haar voorbeeld totdat de hele plek schoon was.
Hier is dus het idee ontstaan. De omgeving moet schoon zijn. Terug naar nu. Rotzooi in het plantsoen. Troep op de stoep. Flarden in de berm. Glas op straat. Twee jaar geleden raasde een storm door Ede, terwijl de kliko’s met oranje deksels al aan de straat stonden. Als je even blaast tegen die kliko’s liggen ze al om. Na de storm hing het plastic afval in de struiken en borders van groenstroken. Een troosteloze aanblik die nog vele maanden erna passanten droevig stemde.
Het antwoord op de vraag welke fysieke bezigheid het moest gaan worden na mijn postbaan was dus snel gevonden: zwerfafval verzamelen. Vooral plastic en blik. Dat spul verteert niet en is de pest voor het milieu. Dieren kunnen het binnenkrijgen. En uiteindelijk verwordt het plastic tot microdeeltjes die tot ver na de volgende ijstijd de wereldzeeën onveilig maken. Tijdens een van mijn fietstochten zag ik twee pakjes brood in de berm. Mooi gesmeerde boterhammen met kaas in een plastic sluitverpakking achteloos in een struik gesmeten. Het summum van afgrijzen.
Namens mijn moeder, mijn postume schone heldin avant la lettre, mag ik nu met mijn grijpertje heel Ede door. Om plastic en blik langs Veenderweg en Frankeneng te ruimen en daar te deponeren waar het geen kwaad meer kan: in de afvalzak. Wat een bofferd ben ik, te meer omdat aan mijn zijde of aan de overkant van de weg ik samen grijp met mijn levende schone heldin. Mijn vrouw haalde ook een uitrusting op bij de gemeentewerf zodat we gezamenlijk de onverteerbare troep te lijf gaan.
Alle beetjes helpen.
George Knottnerus