Medewezens

Veel mensen zijn gefascineerd door de vraag of er ook buitenaardse wezens bestaan. Ik ben altijd veel meer geboeid geweest door de diversiteit van de aardse wezens. Maar ook en vooral de overeenkomsten die er tussen hen bestaan. Ooit, misschien zelfs voor de oerknal, was er eenheid, bestond er geen verschil tussen het ene en het andere, was er wellicht zelfs geen verschil tussen licht en donker, tussen zwaar en licht, tussen leven en dood. Kom daar nu eens om. Er is een levenloze steen van miljoenen jaren her en er is een bewust wezen dat zich vormde ergens tussen 500.000 en 50.000 jaren geleden.

Wat is er in de afgelopen 15 miljard jaren eigenlijk allemaal ontploft, gegroeid, mis- en goedgegaan? Er zijn vooral vragen, en niet zoveel antwoorden. Maar bottomline is dat alles wat hier en nu leeft meer gemeenschappelijks heeft dan we vaak beseffen.

Op één van die mooie lenteochtenden in mijn inmiddels aardig lange leven gebeurde het.

Het was vroeg in mei, de vogels zongen en eenmaal buiten op het erf, mijn aktentas in de hand, repte ik me met tegenzin naar de auto. Niks geen weer, niks geen zin om te werken. Duffe dossiers, besprekingen, afspraken. En dat in de mooiste tijd van het jaar, de lente.

Vlak voordat ik het autoportier wil dichtslaan, valt mijn oog op een kleine verenbal onder de buxusheg. Bij nader inzien blijkt dit een jonge merel, nauwelijks vliegvlug, pas uit het nest. Mooi, denk ik en ik start de motor. Maar ik hoor tegelijkertijd de alarmkreet van vader merel die enkele meters boven het jong zit. En dan zie ik op het grindpad van de buren een dikke kat loeren. Ik moet naar mijn werk, denk ik, een gejaagde blik op mijn horloge werpend. De afspraken moeten worden nagekomen. Het geld verdiend.

Maar de gedachte aan het levenloze hoopje veren dat ik bij thuiskomst zal aantreffen geeft de doorslag. Ik zet de motor af en stap zuchtend uit. Ik zal iets moeten uitleggen aan een klant en ik zondig tegen de regels van de natuurlijke selectie. Het duurt even voordat ik de jonge merel in de hoek van garage en tuinmuur heb gedreven. Het diertje lijkt niet te kunnen vliegen. Of is het al eens te pakken genomen door de kat en daardoor versuft? Pa merel, gitzwart verenpak, geeloranje snavel, kijkt met zijn flonkerende ogen vanaf het tuinmuurtje geboeid toe. Zijn alarmkreten heeft hij gestaakt. Dan heb ik het jong eindelijk in mijn handen. Het kopje komt er net tussenuit. Kraaloogjes, kloppend hartje, zachte veertjes. Een hoopje leven en een levend hoopje. Pa vliegt al schetterend van de tuinmuur naar een vogelkers waardoorheen een hulststruik woekert. Daar blijft hij zitten, af en toe roepend. Eerst verjaag ik de kat, daarna volg ik pa en klauter de vogelkers in. Het valt mij op dat pa blijft zitten als ik het jong zo hoog mogelijk tussen de hulst vlak naast zijn vader zet.

Nadat ik aldus heb gehandeld wil ik weer snel in de auto en de draaimolen van de economie stappen. En dan gebeurt het! Pa merel vliegt vanuit de met hulst doorwoekerde vogelkers op het tuinmuurtje, een halve meter van mijn schouder af. Hij kijkt me recht in de ogen en fluit een paar volle strofen. Een paar seconden maar en weg is hij op zoek naar wormen voor zijn jong.

Natuurlijk kom ik te laat voor mijn afspraak. En natuurlijk zal ‘de bioloog’ het niet met me eens zijn als ik denk dat die merel me heeft willen bedanken op zijn manier.

In mijn leven maakte ik behalve dit kroniekje vele andere indrukwekkende gebeurtenisjes mee. Ervaringen waardoor je beseft: hier is even geen wetenschappelijke verklaring voor. Al die kleine pareltjes rijg ik aan elkaar tot een snoertje van kleine wondertjes. Voor uw schone hals, Moeder Aarde.

 

George Knottnerus

Leave a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *