Voor een opname van een podcast moet ik in Leiden zijn. Wat een fraai stadje is dat. Singels, grachten, bruggen en pleinen – een mix van sfeer, historie en bouwkunst. In de steegjes van de oude binnenstad proef je een zweem van het vervlogen ambachtelijk verleden. Hoewel, in die smalle straatjes is scooterherrie die tussen de muren echoot knap irritant. Iets kan nooit lang paradijselijk zijn.
De crew van de podcast en ik wandelen van de Middelste gracht naar de Bouwelouwensteeg. Een vrouw van middelbare leeftijd komt moeizaam sjokkend op ons af. Of we een paar eurootjes hebben, dan kan ze wat te eten kopen. We lopen snel door. Het voelt niet goed om bedelaars af te wimpelen, het voelt nooit prettig om dringende verzoeken te weigeren. Tussen de bedrijven van de opnames door denk ik na over deze ervaring.
In de jaren ’90 reisde ik met mijn gezin naar Engeland. In London op Trafalgar Square vergaapten we ons aan de city. Uit de mensenmassa schuifelden twee smoezelige kindjes op ons af. Of we ‘little money please for bread’ hadden. Ik trok mijn beurs en schonk ze wat pennies, het goede voorbeeld gevend aan onze dochtertjes. Later verdwaalden we in een achterafstraatje in de buurt en zagen we dezelfde kindjes zakken met geld overhandigen aan een louche man die tegen een dure auto leunde.
Geven is goed, niet geven terwijl je wel hebt is slecht. Zo zijn velen met mij gevormd.
Vlakbij het treinstation te Leeuwarden werd ik ooit aangesproken door een oude heer met verward haar. Zijn portemonnee was gerold en hoe moest hij nu bij zijn kleinzoon komen op wie hij moest passen? Of ik wat geld overhad voor zijn treinreis… Na een weekendje stad zag ik hem weer, rond dezelfde plek. Hij sprak anderen aan met dezelfde vraag. Ik beende er verontwaardigd heen. De man met de verwarde haren rende weg.
In Ede waar ik woon stond er jarenlang regelmatig een vrouw naast de ingang van de supermarkt. Ze speelde een deuntje op een simpel instrumentje. Eerlijk gezegd vond ik het niet zo mooi. Later stopte ze daar ook mee. Wel bleef ze haar hand ophouden als je langsliep. Als ik dan na de boodschappen haar weer passeerde gaf ik haar altijd wat wisselgeld. 30 cent, 80 cent, een euro. Maar die ene keer had ik slechts 10 cent bij me. Ik gaf het haar. Ze keek naar haar handpalm. Misprijzend, bijna boos. Ik vreesde dat ze me het 10 centstuk naar mijn hoofd zou smijten.
Als ik klaar ben met de Leidse opnames voor de podcast loop ik terug naar het Centraal Station. Opnieuw de klaagstem van de bedelaarster van zonet. Hard zijn, denk ik, na vele schandes wijs geworden. Niks geven. Ze begint te kermen. Wijst op haar voeten en zegt dat ze schoenen moet kopen. ‘Ik heb geen contanten bij me’, antwoord ik. Dan loopt ze wel effe mee naar de geldautomaat. ‘Daar begin ik niet aan’, zeg ik. Haar laatste troef: ‘Rij me effe naar huis, wil je?’ Resoluut zeg ik: ‘Je doet er beter aan hulp bij de gemeente te vragen. Heel veel sterkte.’
Als ik me omdraai en doorloop zegt ze kalm: ‘dank je.’
(NB:Aangepaste versie van een eerder geplaatste column in nr. 2/2020 Te Voet, de wandelkrant van Nederland )