Als er echt niets meer te zien is op televisie maar ik te moe ben om naar bed te gaan dan wordt er altijd nog wel ergens een aflevering van Midsomer Murders uitgezonden. Ik kijk dan. Ik heb ze allemaal al gezien maar ik blijf ze goed vinden. Het is de moeder van alle Britse detectives.
Na 58 seizoenen zou Midsomer inmiddels al uitgestorven moeten zijn maar gelukkig vinden ze iedere week wel weer een stuk of vijf inwoners die een gruwelijke dood sterven. Ik denk graag mee met Barnaby wie de moordenaar zou kunnen zijn. Achteraf blijkt het altijd iemand die in het begin drie seconden in beeld was, net de drie seconden dat ik met mijn hand in een zak paprikachips zat en even niet oplette.
Het mooie van Midsomer zijn de betrokken inwoners. Als er ergens een suffe rommelmarkt wordt georganiseerd dan komen alle inwoners van Midsomer, die nog wel leven, daar op af en het is gezellig. Jammer dat die sukkels dan nooit goed opletten wie wie van het leven berooft maar anders blijft er natuurlijk niets meer te raden over.
Ede heeft ook zijn eigen Midsomer. Nou ja, Bennekom eigenlijk. Ik loop daar graag naar toe. De wandeling begint bij een bron waaruit kristalhelder water omhoog borrelt dat langzaam naar een kasteel (!) toe stroomt. Ik loop langs die stroom. Fraaie beukenbomen, zonnetje dat door de blaadjes heen straalt en een prachtige stilte die alleen maar stil is omdat ik een beetje doof aan het worden ben en de A12 niet hoor.
Vlak voor het beekje overgaat in de slotgracht van het Chateau loop ik langs een kerker. Een gevangenis in de grond. Ik weet inmiddels dat het een soort primitieve koelkast van vroeger was maar ik maak mezelf graag wijs dat er tientallen Bennekommers een gruwelijke tijd hebben doorgebracht achter de tralies van deze middeleeuwse cel. De ideale locus delicti.
Over het bruggetje, het kasteel aan de ene kant en aan de andere kant een bankje op 800 meter maar dat is bergop dus ik heb daar net geen zin meer in en het terras na 50 meter verderop lonkt. Ik weet dat terras te bereiken na in totaal toch zo’n kilometer te hebben gelopen. Uitgeput dus.
Ik plof neer op een tuinset gemaakt van een pallet. Zo’n tuinset die ontzettend lekker zit totdat je hem thuis namaakt en er achter komt dat hij eigenlijk helemaal niet lekker zit want pallets zijn gemaakt voor goederentransport en niet om op te zitten maar ook dat maakt even niet uit.
Oude kastanjebomen, een kasteel op de achtergrond, veel meer mensen dat je zou verwachten en een helder zonnetje (wat niet raar is want ik zou er niet naar toe lopen als de zon niet scheen). Midsomeromstandigheden dus.
Al snel komt er een dame met blonde krullen naar me toe en ze vraagt wat ik wil. Ik vraag dan om een thee en een cappuccino. Ik vraag dan ook of ze er gebak bij heeft en dat is een domme vraag omdat ik dat zo langzamerhand wel weet. Ik bestel dan altijd twee gebakjes, die van de beste bakker uit de gemeente Ede komen, en even later komt ze alles brengen. De mevrouw met de blonde krullen kijkt me ineens doordringend aan. Dwars door mijn ziel. En ik weet: ‘ik ben het volgende slachtoffer en de lokale Barnaby vindt pas aan het einde van de aflevering de laffe dader van de moord op mij’. Dan drijft mijn lichaam, een beetje opgezwollen, in de vijver van kasteel Hoekelum. Crime passionel? Euuh…nee. Iemand van de gemeente Ede denk ik ineens. Of het Warmtebedrijf. Ik kijk om me heen.
Het servies stam uit de jaren vijftig. Mijn vingers passen niet in het oortje en het drinkt gruwelijk onhandig. De thee zit in een theepot die nog ouder is en het gebakje heeft eigenlijk best wel een harde korst maar, mijn Hemel, wat geniet ik. Ik zit midden in een Engelse detective!
Na tientallen bezoeken ben ik nog steeds niet vermoord en op 1 juni gaan de terrassen weer open.
Midsomer Hoekelum, here I come!