Zoals velen houd ik van het leven. Leven en laten leven. Leve de natuur, de planten en de dieren. Maar we moeten ook leven. En daar hoort eten bij. Steeds meer mensen zijn vegetariër, maar nog steeds kunnen velen niet zonder een stukje vlees. De eetcultuur is tijdens mijn leven behoorlijk ontvleesd. In mijn jeugd was het vaste prik dat het doorsnee gezin zes keer per week vlees at en op vrijdag vis. Tegenwoordig staat er vaker geen vlees op het menu dan wel. Dankzij voorlichting op voedsel- en milieugebied weten we dat te veel vlees eten niet gezond is en bovendien slecht voor het milieu. Elke dag een flink stuk vlees is te veel van het goede en verhoogt de kans op ziekte en aandoeningen. Intensieve veehouderij vergt te veel van land en natuur, vergroot de stokstofproblematiek en verkleint de biodiversiteit.
Wat verheugde ik mij als jochie van acht op een dampende boerenkoolstamppot in de winter. Met van vlees getrokken jus, karbonade of sappige rookworst. Of hete bliksem met kaantjes. Nog steeds kan ik nagenieten van de smaak van de herinnering. Maar rond mijn veertigste jaar zwoor ons gezin varkensvlees af. Toen doordrong dat de meeste varkens hun veel te korte leven slijten op een paar vierkante meter stalbeton, verloor ik mijn trek in kaantjes en karbonade. Als vrijwilliger weidevogelbescherming kwam ik veel op het boerenland. Zo ontdekte ik dat kalveren, lammeren en pluimvee nogal vaak worden opgefokt puur voor de slacht. Volwassen worden en zelf jongen krijgen zat er niet in. Bij toeval kwam ik erachter dat bij een bepaalde boer – ik hoop een uitzondering – pasgeboren kalfjes direct van de moeder werden gescheiden.
Als bij etentjes in restaurants werd gevraagd naar mijn menukeus antwoordde ik dat ik vlees lustte, maar alleen van volwassen rund of scharrelkip, dus niet van kuiken, kalf, lam of varken. ‘Ik haal de vegetarische kaart voor u’, was steevast de reactie.
Gelukkig is de menukaart sinds de jaren ’90 veel diverser en gezonder geworden, maar nog steeds moet ik mijn keuze vaak uitleggen en verdedigen. Tegenstanders van mijn bekering tot eerlijke vleeseter wijzen erop dat mijn standpunt sentimenteel is. Je druk maken over zielige varkens, maar wel 100 muggen per dag doodrijden in je auto. Er is een verschil: varkens, runderen en kippen hebben een hoogontwikkeld gevoel – ze spelen met elkaar en hun kroost, en plezier of pijn ervaren zij bewust. Mensen, zoogdieren en vogels zijn onderling nauwer verwant dan mensen en insecten. Die verwantschap schept verantwoordelijkheid en verplichtingen. We leven samen met de dieren.
Bij dierziektes als mkz, bse, varkenspest en vogelgriep, schrijnt het verschil tussen mens en dier het meest. Een pandemie onder mensen wordt bestreden met behulp van vaccinatie en andere beschermingsmaatregelen. Een uitbraak van dierziekte wordt bestreden door ruiming (afschuwelijk woord trouwens) – de dieren worden niet beschermd of genezen, maar gedood. Dat is een drama voor die dieren en voor de boer. Afgelopen weken sloeg de vogelgriep toe in Barneveld (9500 gedode dieren) en Otterlo (4100 gedode dieren). Achter deze getallen gaat onbeschrijfelijk veel dierenleed schuil dat wij als samenleving niet zouden moeten willen.
Het ontwikkelen van vaccins om dierenlevens te redden, is dus een plicht. Maar er is meer nodig. Dieren in kleinere groepen houden maakt het risico op grootschalige dierziekte kleiner en beheersbaarder. Dat betekent dat vlees duurder zal moeten worden. Dat kan omdat de consumptie dalende is. Grote pluspunten zullen zijn dat we gezonder worden, dierenwelzijn zal toenemen, en natuur en milieu zullen profiteren.