We zetten onze fietsen tegen een boom niet ver van de ANWB paddenstoel bij de viersprong. Nog niet eerder sloegen we het wandelpad in evenwijdig aan de Noord Ginkelse Hei richting Otterlo. Dus – een mens moet altijd open staan voor iets nieuws – doen we dat nu wel. Na een kilometer of anderhalf steken we het brede zandpad met fietspad over. Een sliert fietsers passeert ons jolig in ganzenpas, de corona afstand van anderhalve meter loopt door de smalte van het fietspad geen deuk op.
Hoe vaak dwaalden wij al niet over de prachtige heidevelden die Ede omringen? Ver en lang. Toen wij in 2002 in Ede kwamen wonen, voelde alles onwennig. De mensen waren anders, de zondagen waren vreemd, de winkelstraten klopten niet, zelfs de lucht rook anders – maar de heide voelde gelijk vertrouwd. Al na vier maanden zagen we, wandelend vanuit huis met hond en al, twee hinden en een veertienender uit een poel kruipen midden op de hei. En enkele jaren later stonden we oog in met een zestienender, in de bossen achter het Natuurcentrum.
Even van het zandpad af ontdekken we een grote kuil in carré vorm. We besluiten hem te verkennen en een stukje door het bos te lopen. Ik zeg tegen haar dat ik de omgeving zo goed ken dat ik straks het zandpad wel weer zal vinden. Na een ronde om de kuil wil ik weer op de route komen via een bospaadje. Maar dat houdt op in the middle of nowhere. Wie A zegt moet B zeggen, dus lopen we door over heidepollen en langs dennenstompen. Het duurt even maar eindelijk bereiken we het zandpad weer.
Een jaar of vijftien geleden meldden sommige bronnen dat er een poema op de heide was gesignaleerd. Zij en ik, soms vergezeld door een dochter, trokken erop uit op zoek naar verse poemasporen in het zand. Gewapend met een flesje water en de ingeprente pootsporen in mijn hoofd zochten we de heide af. En verduld: we stuitten op sporen die wel erg veel weg hadden van die van een poema. Loos alarm bleek later en we sloegen ons voor de kop – hoe hadden we kunnen geloven in poema’s op de Veluwe. Hoe konden we bevroeden dat tien jaar later de wolf in het echt zijn intrede zou doen?
Na een uurtje lopen over het zandpad is het net of het verlatener is dan anders op de hei. We komen enkele ruiters tegen, maar die slaan af. We lopen en lopen. Daarheen, zeg ik, daar achter die bomen moet de heide liggen waar onze fietsen staan. Het is warm, het is droog, er is geen mens te zien, we hebben geen flesje water bij ons, want we willen een half uurtje fietsen en een uurtje wandelen op deze zondagochtend, zo tussen ontbijt en koffie in. We hebben een smartphone bij ons, maar die is leeg. Donkere wolken pakken zich samen boven de uitgestrekte heide.
Hoeveel zwijnen zagen we niet – al of niet geflankeerd door gestreepte biggetjes galopperend over de hei of de vlakte bij de Mossel. Of heerlijk knorrend en wroetend op zoek naar wormen of eikels. En zandhagedissen schoten vaak voor onze voeten weg, eekhoorns speelden verstoppertje aan de onzichtbare kant van de stam. Het lachen van de groene specht is ons vertrouwd geworden, en altijd blij maakt mij de zwarte specht met zijn langgerekte hoge kreet. In het voorjaar de koekoeksroep die herinneringen oproept aan Beethovens pastorale. ’s Zomers de heerlijke zang van veldleeuwerik boven je hoofd en de jagende boomvalkjes boven de velden. Verrukt was ik toen ik op een decembermiddag een blauwe kiekendief zag zwenken boven de Zuid Ginkel.
Ontkennen heeft geen zin meer – dit is niet meer ver dwalen over de hei. Dit is verdwalen. Ik ben verdwaald en heb haar vertrouwen in mijn padvinderskwaliteiten geschonden. Ik sta bij een bordje Het Planken Wambuis en even verderop een bordje Edesche hei. Waar ben ik? Waar zijn we? Ik besluit op de zon te lopen die zich gelukkig even laat zien. Daar. Het is half 1, dus moet daar het zuiden zijn – daar moet Ede liggen. Gelukkig volgt ze me, ondanks mijn getaand gezag. De visioenen van een noodweer dat ons overvalt, een helikopter die ons moet gaan zoeken vlak voordat de avond invalt, houd ik voor mezelf.
Na een half uur bevestigt een ouder paar met GPS bij zich mijn diagnose. Ja, die kant op ligt Ede. Na nog een uur lopen bereiken we met zere voeten onze fietsen.
Wat is de heide mooi. En groot!
Voortaan zullen we altijd, hoe kort we ons wandelingetje over de hei ook plannen, een flesje water meenemen. En een opgeladen mobiel.