Toen bijna 2000 jaar geleden ene J.C. de kruisdood stierf, begon het gedonder. Daarvoor geloofde niemand in een leven na de dood. Er waren wat overgeleverde verhalen over zonnegoden en faraovisioenen, maar dat waren mythen. Nee, dood was dood, pech gehad. Maar toen verspreidde het gerucht zich in de beschaafde wereld dat die J.C. na drie dagen uit de dood was opgestaan!
De machthebbers kwam het wel goed uit. Als hun onderdanen geloofden dat er een beter leven wachtte na de dood, dan konden zij hen tot gehoorzaamheid dwingen. Was er niet verkondigd: Geef de keizer wat des keizers is? Waren de wereldse en geestelijke leiders niet met Goddelijk gezag bekleed? Dus zeiden de vorsten en pausen: ‘strijd voor de goede zaak, koop een aflaat, doe wat Ik, pardon God u beveelt, dan zult ge het eeuwig leven verdienen’.
Toen Galilei bewees dat de aarde niet het middelpunt van het heelal was, toen Newton de mensen duidelijk maakte dat natuurwet en getal betrouwbaarder waren dan het Heilige Woord, toen Darwin aantoonde dat de schepselen niet geschapen waren, ja toen zakte het machtige bolwerk van de godsdienst langzaam in elkaar.
Geen wonder dat 95 procent van de wetenschappers niets van religie moet hebben. Geen wonder dat de godshuizen nagenoeg zijn leeggestroomd, op een stel fanatieke moslimbroeders en oud gereformeerden na.
Des te wonderlijker dat moderne mensen, ja zelfs de atheïsten, ineens weer wél geloven als er doden zijn te betreuren. De rouwenden moeten zich tenslotte ergens aan vastklampen. Als je op een kerkhof rondloopt en je leest de inscripties op de grafstenen word je daarin bevestigd. Rust in vrede, Opgenomen door de Heer, Goede Reis, Tot Ziens – regels vol hunkering naar een hiernamaals, vol spirituele hoop op iets… 55 procent van de mensen geeft aan te geloven in ‘Iets Hogers’. De paranormalen doen goede zaken.
In die zin is het onbegrijpelijk dat het leerstuk van het hiernamaals nooit is ingebed in een officiële tak van wetenschap. Althans niet in de moderne tijd. De wetenschappers onderzoeken stralen, celwanden, minuscule deeltjes die mogelijk bestaan maar waarschijnlijk niet, het baltsgedrag van het geelzwarte muggendiefje, supernova’s, de mogelijkheid van een kolonie op Mars, maar het leven na de dood laten zij links liggen. Het laatste taboe? Misschien de enige grens die wezens verbindt. Van Ede tot Entebbe, van Wekerom tot Wladiwostok.
Ik klamp me ook vast. Onlangs bewees ik mijn gestorven oudste broer de laatste eer. Bijna 68 werd hij. Plotseling verliet hij deze wereld. Elke woensdag kwam hij eten bij mijn vrouw en ik in ons huis te Ede. De woensdagmiddag na Pinksteren kwam hij niet opdagen. In zijn flat in Deventer trof ik hem die avond levenloos aan. Herseninfarct. Mijn oudste broer Ivo was iemand met gebruiksaanwijzing. Onrecht en digicratie kon hij niet verdragen. De sleutels tot zijn brein en hart wisten slechts directe naasten te vinden. Misschien zelfs zij niet, zelfs ik niet. Zoekend en ordenend baan ik mij een weg door de stapels papier die hij achterliet omdat hij ze onmogelijk kon weggooien. Artikelen uit kranten en tijdschriften, vaak van notities voorzien, kassabonnetjes, betaalde rekeningen, schaakproblemen, aantekeningen over reeksen priemgetallen. En ik besef: hij leefde ook figuurlijk in een flat. Maar in dat flatgebouw waren de verdiepingen verbonden door trap noch lift.
En nu is hij echt weg. Ergens in een hoek van een onvindbare verdieping.
De heilig verklaarde wetenschap doet mij meestal buigen voor de dood. Game, set and match to mr. Darwin. Maar voor nu geloof ik, al is het maar in de vorm van vurige hoop, dat ik hem ooit zal terugzien.