In Amsterdam en Otterlo hangen ze. De kunstschatten van Vincent van Gogh. Zijn hartstochtelijke doeken in het Van Gogh Museum en het Kröller-Müller. Interieurs en exterieurs in alle kleuren van de regenboog, niet te vergeten de vele tinten grijs van Brabantse en Drentse taferelen. Een autodidact is hij. Een knokker. Een maniak.
Ik voel me verwant met deze kunstenaar. Want behalve van schilderen hield hij erg van wandelen en lezen. En… hij schreef.
Één doek slechts verkoopt Vincent van Gogh tijdens zijn leven. Vanaf zijn 27ste tot aan zijn vroege dood op zijn 37ste jaar werkt hij aan zijn tekeningen, schilderijen, ruim 2100 in getal. Daarnaast schrijft hij zijn leven lang brieven. Aan zijn kunstvrienden Mauve, Bernard, Gauguin. Aan zijn onbereikbare vriendinnen. Niet aan zijn moeilijk toegankelijke vader. Wel aan zijn moeder, zusters en schoonzusters. Maar vooral aan zijn broer Theo, zijn bloed- en zielsverwant én financier. Elke maand stuurt Theo hem 150 francs toe; meestal 3 keer per maand 50 francs bijgevoegd in een korte brief.
Het is een hele last, niet alleen voor Theo en zijn jonge vrouw Jo. Ook Vincent gaat er zwaar onder gebukt dat hij een financiële last is voor hen. Bijna ziekelijk bescheiden is hij, blijft hij. Hij wil niet exposeren, vindt positieve kritiek – als die eindelijk komt – overdreven. Zijn er niet andere kunstenaars – altijd anderen – niet veel beter dan hij?
In zijn Haagse periode, na weer een mislukte liefde, ontfermt hij zich over een arm hoertje van de straat. Ze heeft een kind en is zwanger van een tweede. Niet van hem. Iedereen spreekt er schande van dat hij met haar samenwoont. Zelfs zijn eigen broer Theo preekt tegen hem. Dan schrijft Vincent: “Bliksem – hoe heb ik het nu – en in welke tijd leven we – wordt toch wakker, Theo! Wij hebben elkaar trouw beloofd, mogen wij dat niet doen? Staat daar de dood op? Adieu kerel, doch voor gij toeslaat en mij de kop afhakt… slaap er nog eens op (…), ik heb hem nog nodig bij ’t tekenen”.
Vincent vecht met de kleuren en impressies van de Provençaalse natuur. Zo erg dat die hem bijna bezwijmen, als hij weer eens 12 uren achtereen in het open veld werkt aan een wijngaard met cipressen en paarse heuvels op de achtergrond. Hij vecht tegen aanvallen van gekte, die heviger worden na de mislukte samenwerking met Paul Gauguin in zijn gedroomde kunstenaarscommune in ‘la maison jaune’ te Arles. Zijn huis hangt hij vol met met felle kleuren van zonnebloemen en bloesems, geïnspireerd door de Japanse schilderkunst.
Midden in Arles ligt het Place du Forum dat hij levendig bij nacht schildert. Van daaruit is het een kleine 7 kilometer wandelen naar de door hem vereeuwigde brug van Langlois, de Pont Van Gogh zoals de Fransen hem nu noemen.
Stap voor stap hebben Marijke en ik in Arles zijn voetsporen gevolgd om dichter bij hem te raken. Bij leven was dat voor niemand eenvoudig want Vincent worstelde. Hij was vaak hoekig en moeilijk in de omgang. Gelukkig trof hij artsen die zijn gevoelige, introverte kunstenaarsziel begrepen. Als therapie gaven ze hem verf en penselen en lieten ze hem buiten schilderen.
Vincent van Gogh – niet alleen een groot schilder van kleuren, nieuwe vormen en impressies, maar ook van gevoelige en intense woorden, vol liefde en vuur. Op 27 juli 1890 werd hij in de borst geschoten. Of deed hij het zelf? Twee dagen later stierf hij in de armen van zijn broer Theo. Zijn laatste woorden waren: “Aan het verdriet zal nooit een einde komen”.
In het Kröller-Müller worden de schilderijen van Vincent omlijst met teksten uit zijn brieven. Een verdieping van zijn kunstenaarschap. Wat mij betreft was hij niet alleen een groot schilder, maar ook en vooral een geweldige schrijver.