Een gang, een lange laan met aan weerszijden dikke berken. Door hun ruisend bladerdak parelt zonlicht dat op de grond een spel speelt met de schaduwen.
Achter sommige stammen staan silhouetten, figuren, mensen. Hoewel ik hun gezichten niet kan zien, voel ik dat hun ogen me volgen. Als ik dichterbij kom, wijken ze terug in de schaduw. Ze lijken op geliefden die me voorgingen. Ze lachen me toe, zwaaien, kijken me begripvol aan. Vertrouwd gevoel.
Staat daar mijn overleden jongste broer? Is zij mijn moeder? Hij mijn klasgenoot die op zijn veertiende verongelukte? En zie ik warempel Tasja, mijn verdwenen hond die kwispelt? Het is te vaag, te vluchtig om zeker te zijn.
Ik loop door, waarom weet ik niet.
Aan het einde van de laan kom ik op een plein.
Een oneindig groot plein, te uitgestrekt voor mijn blikveld.
Er zijn bioscopen en daar worden films aangekondigd:
Het leven van Reinoud Johannes van Duuren 1783-1843;
Het leven van Marianne Fecoult 715-759;
Het leven van Sindra Manli 2310-2422.
En zo nog vele andere.
Wat betekent dat?
Ik meng me in de wachtrij voor een van de voorstellingen en spreek iemand aan.
‘Hoelang duurt zo’n voorstelling?’
‘Zo lang als dat leven heeft geduurd?’
Ik kijk naar de aankondiging. ‘112 jaar?’
Haar droge antwoord: ‘Joh, we leven toch eeuwig. Ik heb al 43 voorstellingen helemaal uitgekeken. Over familie en vrienden. Nu begrijp ik veel beter wat er allemaal misging op aarde. En waarom. Misverstanden, een en al misverstanden. Superinteressant.’
Ik loop maar door, in de schitterende straten zie ik boven de daken uit soms de contouren van heuvels. Wat een bijzondere kleur, en het blauw en wit daarboven van de lucht en de wolken…
Waar is de zon?
Ach ja, daar is hij.
Precies zo’n zon als vroeger.
Het platteland is weids, de lijnen van bossen en weilanden verdwijnen achter de horizon. Hier en daar zorgen lichte glooiingen met kerktorens, koepels en molens voor afwisseling. De klanken van een orkestje dat zit te spelen in een prieeltje verwaaien in het niets. Bloemen geuren. Vogelzang alom. Het is minstens zo mooi als waar ik vandaan kom.
Bij een klein gehucht drink ik uit een waterput, er zit een jonge man. Plots verlang ik ernaar om mijn jongste broer te zien.
Hans, Hans… waar kan ik hem vinden?
Ik vraag het aan de jonge man, en beschrijf mijn broer. Tot mijn verbazing antwoordt hij:
‘Hier bij ons vind je iedereen of alles wat je zoekt. Want alles en iedereen is hier. Je broer Hans is 423 jaren te voet hier vandaan.’
‘Zo ver?’
In mijn ooghoek zie ik in de verte een zacht zoevende trein door het landschap glijden.
‘Kan ik met de trein?’
‘Dat kan, het is 4 jaren met de trein. Het station is een jaar lopen.’
‘Kan ik met het vliegtuig?’
‘Nee, vliegtuigen zijn hier niet.’
‘Vanwege de CO2 uitstoot?’
De jonge man kijkt me aan met grote ogen. ‘Joh, onder welke steen heb jij gelegen? Nee, we hebben hier geen haast.’
Ik besluit naar het station te lopen. Lichtvoetig wandel ik de toekomst tegemoet. Niet eerder voelde ik zo diep dat alles goed zou komen. Nooit was ik zo dichtbij…
Ergens, van heel ver – maar ik wil het niet – dringt gerinkel door. Een hand stopt het werktuiglijk.
‘Nee…’, zeg ik, vechtend tegen de dag, ‘…nee, laat mij hier.’